Het eerste wereldkampioenschap
Zoals ik al vaker te pas en te onpas heb verklaard: er zijn slechts drie sporten die ertoe doen. Voetbal, wielrennen en schaatsen. De rest is een beetje spielerei in de marge, leuk voor de liefhebbers van die betreffende spelletjes, maar voor de rest van de wereld oninteressant. In elk geval voor mij oninteressant. Één uitzondering: schaken. De bijzondere status van deze genoemde sporten, hors catégorie, manifesteert zich in mij doordat ik een haarscherpe herinnering koester aan wat in mijn leven het eerste wereldkampioenschap was.
voetbal
Het toernooi om het wereldkampioenschap voetbal in 1966 staat me nog goed bij. Dat van 1962 in Chili, daar weet ik alleen maar iets van uit de verhalen van mijn vader (over het Braziliaanse middenveld met Garrincha, Vava en Didi) en wat er later nog over geschreven is. Maar het 1966-toernooi staat in mijn geheugen gegrift. De vroege uitschakeling van Brazilië na een 3-1-nederlaag tegen Hongarije, de uitschakeling van Italië tegen Noord-Korea, de vier goals van Eusébio in de kwartfinale (Portugal won met 5-3, na een 0-3-achterstand), het wangedrag van enkele Argentijnse spelers (Rattin) in de kwartfinale tegen Engeland (met die kale Duitse scheidsrechter Kreitlein), en vanzelfsprekend de verlenging waarin de finale Engeland - West-Duitsland werd beslist. Na 90 minuten stond het 2-2. Het door Engeland in de verlenging gemaakte derde en beslissende doelpunt is nog steeds onderwerp van discussie. Vooral in Duitsland, daar spreekt men van das Wembley Tor. De bal werd door Geoff Hurst tegen de onderkant van de lat geschoten en kaatste naar beneden. De vraag is of de bal voor of achter de doellijn de grond raakte. Maar op advies van grensrechter Bachramov keurde de scheidsrechter de goal goed. Ook het vierde Engelse doelpunt is omstreden omdat zich op het ogenblik dat deze goal viel, vlak voor het eindsignaal, al Engelse supporters op het veld bevonden. Mooie verhalen.
wielrennen
Mijn eerste wereldkampioen wielrennen was Eddy Merckx, 1967. Van de wereldkampioenschappen daarvoor (Janssen 1964, Simpson 1965, Altig 1966) weet ik helemaal niets. Maar de wegwedstrijd van het WK op 3 september 1967 in Heerlen weet ik nog heel goed. De grote mannen van het peloton van die tijd: Poulidor, Janssen, Gimondi, Adorni. En Eddy Merckx is de coming man. In de finale zijn vijf man vooruit, waaronder Janssen en Merckx. De sprint is adembenemend: met een banddikte verschil wint Merckx, of liever gezegd, verliest Janssen. Want ik was zeer teleurgesteld dat er geen Nederlander had gewonnen. Ik vond het ook niet eerlijk. Immers, Janssen verloor met een verschil van misschien vier centimeter. Maar onderweg, dat had ik duidelijk gezien op televisie, had Janssen in het wiel van Merckx een aantal keren een buitenbocht moeten nemen, waar Merckx de binnenbocht nam. Dus eigenlijk had Janssen een grotere afstand afgelegd tijdens de race. En bij het schaatsen deden ze toch ook aan binnen- en buitenbochten? Nog steeds, wanneer ik een wielrenner tijdens de race een bocht niet via de ideale lijn zie nemen, gaan mijn gedachten terug naar die sprint in Heerlen.
De wedstrijd kreeg achteraf nog een dopingstaartje, ook toen al. In de kopgroep zat nog een tweede Nederlander, Jos van der Vleuten. Jos had zich de hele dag het snot voor ogen gereden in dienst van zijn kopman Jan Janssen. Jos finishte als vijfde. Bij de dopingcontrole viel hij door de mand. De Belgische journalist Karel van de Assche heeft later beweerd dat Van der Vleuten op aanraden van Jan Janssen gedopeerd was. Zodoende kon Jos de hele dag voluit arbeid verrichten voor Janssen. De lusten van de kampioenstrui zouden dan voor Janssen zijn, de eventuele lasten, een dopingcontrole, voor Van der Vleuten. De theorie is mooi, maar echter nooit bewezen.
schaatsen
Allround schaatsen bestaat voor mij vanaf 1965. Oslo, Bislett. Per Ivar Moe pakt de wereldtitel, voor de Fin Launonen en onze Ard Schenk. De eerste keer dat Schenk op een internationaal podium stond. Het werd in samenvatting laat op de zondagavond op de tv uitgezonden en ik vond het prachtig! Moe in een schitterend witte trui, met een wit wollen schaatsmutsje. Ik genoot vooral van de lange afstanden (hoezo kijken naar groeiend gras?). En die waren toen nog écht lang. Ik weet niet meer met welke tijden Per Ivar kampioen werd, maar ik heb nog wel zijn persoonlijke records kunnen terugvinden. Op 14 februari 1965 waren dat 41,6 op de 500 m, 2.08,5 op de 1500, 7.38,6 op de 5K en, hou je vast, 15.47,8 op de 10K. De kampioen van 1964, ik heb het moeten opzoeken, was Knut Johannesen. Die naam zegt me dus evenveel als Oscar Mathisen, Ivar Ballangrud, Kees Broekman of Boris Sjilkov. Namen uit de prehistorie.
schaken
Dat de Armeniër Tigran Petrosjan in juni 1969 zijn wereldtitel schaken was kwijtgeraakt aan de Rus Boris Spasski was me volledig ontgaan. Ik wist niet eens het verschil tussen een Armeniër en een Rus. In mijn herinnering was Spasski altijd al de kampioen geweest. Totdat de strijd om dat kampioenschap in 1970 aan een nieuwe cyclus begon. Zone-toernooien, interzonale toernooien en dan die heerlijke kandidatenmatches. Knock-out tweekampen om uiteindelijk het recht te verwerven om de regerende kampioen te mogen uitdagen. Schaken was romantiek. De Amerikaan Bobby Fischer schreef geschiedenis. In 1970 had Fischer geen recht om mee te doen aan het volgende interzone-toernooi, dat in Palma de Mallorca werd gehouden. Pál Benkő stelde echter zijn plaats beschikbaar en zo kon Fischer alsnog meedoen. Fischer won dit toernooi met grote cijfers (18½ uit 23). In de kandidatenmatches versloeg hij achtereenvolgens de topschakers Mark Taimanov en Bent Larsen allebei met 6-0. Daarna won hij de finale met 6½-2½ van oud-wereldkampioen Tigran Petrosjan. Tennisuitslagen! De daaropvolgende tweekamp met Spasski in 1972 werd in Reykjavik gespeeld en was het media-event van het jaar, de Match van de Eeuw. Het schaken beheerste de voorpagina's van de kranten. Ik verslond alles.
Daarna was het over met Fischer. Hij heeft nooit meer een fatsoenlijke partij gespeeld. Excentriek of knettergek, 't is maar hoe je het wilt noemen. Het is vooral die Match van de Eeuw waardoor hij in de collectieve herinnering blijft. Het vreemde is, die match was schaaktechnisch helemaal niet zo bijzonder. Ik heb een klein boekje in de kast staan, Reshevsky on the Fischer-Spassky Games. Analyses van alle partijen van die Match of the Century. Uit het voorwoord:
Twenty-nine-year-old Robert Fischer of the U.S. defeated thirty-five-year-old Boris Spassky of the Soviet Union in the world chess championship match in Reykjavik, Iceland. It took Fischer twenty-one games out of a scheduled twenty-four games to become the new world chess champion. The final score was 12½-8½.
All eyes were on the so-called "Match of the Century." The chess and the non-chess world were waiting in great anticipation for this great battle, expecting to see chess of the highest caliber. Every game was expected to be an outstanding struggle, replete with brilliant combinations and masterful strategy and tactics.
True, there were several excellent games, but the match as a whole was disappointing. It was marked by blunders by both players. The blunders committed by Spassky were incredible. In two games, for example, Spassky overlooked a one-move combination. In the first, he was compelled to resign immediately, and, in the other, he threw away all chances for a win.
Fischer was also not in his best form. He made errors in a number of games. His play lacked brilliance, but his defense was excellent. He coasted along toward the end of the match, probably because of his commanding lead, being satisfied with draws.
Maar dat maakte mij allemaal niet uit: mijn liefde voor het schaakspel was geboren. Dankzij deze match. Vooral dankzij Bobby Fischer, die het schaken ontdeed van het stoffige imago.
Vandaag werd bekend dat Fischer op 64(!)-jarige leeftijd in Reykjavik is overleden.
Reacties